niet verstonden, het was machinegeweervuur, allemaal granaten, grote en kleine. 'S avonds weer naar huis, we gooiden alle ledikanten uit de slaapkamer we gingen plat op de vloer liggen om te slapen, waar natuurlijk niets van kwam, de ene granaat na de andere, voor 't huis, op de weg, in de tuin, alles was één  en al vuur en scherven. Ik begrijp niet, dat we er zo doorgerold zijn, o, Bertha en Piet, de kinderen schreeuwden het uit; H. Maria, help ons toch. De volgende zijn we van ons huis weggegaan, we dachten naar zus Coba te gaan op de Horst, om vandaar uit bij de Engelsen te komen, doch het haalde niets uit, de moffen joegen ons terug. Toen we op de weg Groesbeek - Cranenburg kwamen, moesten we op Cranenburg aan, we kwamen bij Jan Duyghuisen. Na de middag ging ik weer naar huis, om er nog één en ander te beveiligen, te halen te melken, te voeren enz. Maar z'n reisje van de Heikant naar de Boersteeg bij ons, was een heel werk, nou ge zult wel denken, hij overdrijft nogal, maar 't is heus waar, ik ben er zeker honderd keer gaan liggen, voor 't vuur wat vanuit de lucht kwam. Koeien brulden als gekken door de wei, met afgescheurde uiters, kalveren lagen dood, sommige stuks vee met gaten in de buik, waar de ingewanden uitpuilden, sommige poten en staarten afgeschoten, manen van paarden verbrand, tot zelfs de ogen er uit geschoten. Toen ik dan eindelijk op de Boersteeg aankwam, was reeds alles uit ons huis gehaald, het zat vol Duitsers. Te voren hadden we al één en ander in de grond gegraven, zoals onze beste kleren, schoenen, sokken, kousen, al het porselein, en antieke spullen van waarde en van betekenis. Met mooi praten mocht ik nog binnen komen, wat in nog kon vinden nam 'k mee, en toen ik weer bij Bertha, mijn vrouw kwam, raad eens wast ik nog had? een sluitlaken met een paar poetsdoeken, verder had ik nog kleren aan, broek, sporthemd, sokken en klompen. De vrouw had oude schoenen aan, jurk van Cisca, mijn overleden zus, en de oudste mantel die ze had van haar zelf. De kinderen allemaal heel luchtig gekleed, want het was toen op die zondag heel warm weer. Helga ons jongste kind, lag in de kinderwagen, met 3 moltondekentjes, dat was ons hele bezit. Verder aan kleren helemaal niets. Toen zijn we nog 28 dagen bij Jan Duyghuisen geweest, in de grond, in de kelder voor in 't huis, op de stal, of waar we meenden dat 't maar veilig was. G. Kosman, de buurman van J. Duyghuisen werd ondertussen gek, maar die situatie zullen we nog wel eens vertellen.