Het Oorlogsdagboek van Mej. P Dozy over de periode 5 Juni - 3 Augustus 1944 Vervolg
muurkasten te toonen; de eene met de geëvacueerde kleeren van Kie vergeven
met paradichloordampen. Van boven komende vond ik één der heeren gebogen
over de schrijfmachine, waarvan 't lint nauwkeurig onderzocht werd. Hij veerde
overeind bij mijn binnenkomst en verontschuldigde zich: "Ik bezorg U wel
last." Naast de machine lag een uittreksel over kunstmest en zijn
toepassing dat belangstellend bekeken werd, evenals de verschillende getikte
reisbeschrijvingen in de la er onder en de vellen machine-papier in mijn
andere bureau, dat zeer grondig onderzocht werd. Hierbij kwam een gesloten
kistje tevoorschijn, waar geld in rammelde. "Wat voor geld?"
"Oude munten, buitenlandsche" "Geen Nederlandsche?"
"Waarschijnlijk ook wel". Na een passend klein sleuteltje gevonden
te hebben, kwam de verzameling goede oude [vel 9] dubbeltjes en kwartjes en guldens te voorschijn. Zoeken of er gouden
tientjes onder scholen. "U had het eigenlijk moeten aangeven ..."
"'t Is nu niet zoo'n enorme waarde" en dat werd toegegeven. Later,
op zolder, kwamen inderdaad de buitenlandsche munten te voorschijn. Van eenige
D. geweerhulzen werd gestreng gevraagd hoe ik daaraan kwam, waarop ik
antwoorden kon, ze in den tuin gevonden te hebben na militaire oefeningen van
de D. Ze verdwenen in een jaszak. Bij zijn onderzoek van de boeken naast de
piano geraakte zijn revolver nog vast in de leuning v.h. pianostoeltje. Tot de
klep v.d. theetafel werd opgetild. 't Onderzoek hier gedaan zijnde, ging hij -
en ik achter hem aan - naar mijn slaapkamer, waar de ander reeds geruimen tijd
aan de gang was en knorrig zeide: "Wat een onmogelijk groote kasten zijn
dat hier." Later bleek mij dat de inhoud van de kasten en laden een
groote gelijkenis met een wèlgefatigueerde slabak vertoonde. Ondertusschen
kwam Z. thuis en doorzochten de heeren onder toezien van Jan hun slaapkamer. Z,
na hetgeen ze in The Finish gehoord had, zeer geladen, maakte zich driftig
tegen de mannen, zoodat J. en ik voor uitbarsting vreesden. Zij vertoonde de badkamer met de bewaarplaatsen achter de luikjes en noodigde hen uit er
achter te kruipen, om 't grondig te onderzoeken, waaraan echter geen gevolg
werd gegeven. Boven ineens de eene tegen mij - zeker daar het tot hem
doordrong dat er niet een maar twee dames in huis waren: "Ik moet uw
persoonsbewijs zien." "O", zegt Z. "Dan zal ik het mijne
en dat van mijn man ook even halen" "Neen, dat hoeft niet, alleen
van deze dame. Hoe heet U eigenlijk en sedert wanneer bent U hier in
huis?" Ik lichtte hem in en zeide, het persoonsbewijs overhandigende, dat
hij daarin de bevestiging zou zien. Na de inzage ervan sloeg hij om als een
blad aan een boom, magische invloed v.d. naam Dozy, dank zij onze waarde neef
Dr D.? "Ik dank U hartelijk! Dat U het mij hebt laten zien en hoop dat U
niet boos (!) bent dat ik er om vroeg?" "Natuurlijk niet, U bent in
functie en hebt het recht dit te vragen." Naar schatting had het onderzoek een anderhalf uur geduurd. Terwijl ze
beneden bezig waren kwam Dr.v.W. op Doktersbezoek - Jan was krom van de
rheumatiek - en hem viel daardoor het twijfelachtige genoegen ten deel om
afzonderlijk genomen en verhoord te worden. Ook werd zijn portefeuille
onderzocht, waarbij men de Acte van Barmhartigheid vond. "Wat is
dat?" "Leest U die maar eens goed, die kunt U ook wel noodig
hebben." En een lijst met namen v. de ondergrondsche; ze namen aan dat
dit een lijst voor de ziekenkas was.
|