Het Oorlogsdagboek van Mej. P Dozy over de periode 12 Sept - 31 Dec 1942

Terug naar bladzijde 79

Terug naar de inhoud

Naar bladzijde 81

42G CAHIER-2 

blz 80

{vel 22}

12 September op 13 September. In deze nacht werd Fleuren de molenaar-winkelier wakker van
gerucht in den tuin. Ze slapen beneden. Hij stak zijn hoofd uit 't raam en vroeg wie daar was, veronderstellende dat zijn boomgaard bestolen werd. Wat inderdaad het geval was, want het antwoord luidde: "Wir pflücken pflaumen, halt 's Maul." F. was dit te bar, hij wilde licht maken, maar toen kwam een kogel door de ruit; door de glasscherven werd hij verwond onder zijn arm.

13 Sept. In Drente. Geheele nacht vlt. en bommen in de verte.

14 Bremen gebombardeerd, zooals wij later vernemen. Zware ontploffing:
aardappelmeelfabriek bij Hijken{?} gebombardeerd. Volgende paar nachten ook veel vlt. en bommen ver weg.
De Ned.S.S.man, die ziekteverlof van het R. front had gekregen, omdat hij zes keer gewond was geweest en een bevroren voet had. Hij was nu tot herstel paardeknecht in het kamp van Hooghalen. Hij kwam familie te E. opzoeken en vertelde eerst daar en later op de straat, waar zich dadelijk een kring van Nsbërs om hem heen vormde, van zijn ondervindingen en begon met te zeggen dat hij sprak om hen te waarschuwen: "Mijn leven is toch verloren, hoe het ook gaat, de kogel krijg ik in ieder geval, òf van de Russen, òf van de D., òf van mijn eigen landgenooten. Ik was een stommeling, toen ik vrijwillig teekende voor het Oostfront, maar als jullie, die ik nu waarschuw, teekenen, ben je meer dan stom." Hij vertelde van de africhting: steeds gedreigd met zweep en revolver. En van 't leven aan het front .....
Zwijgend en peinzend trokken de Drenten naar huis. Daarna kwam de bijeenkomst te Leeuwarden, waar de W.A. van de drie Noordelijke provincies de eed als hulppolitie moest afleggen. Ze vroegen, waar ze gebruikt zouden worden, in 't Noorden of in Holland? In D., aan 't front was 't antwoord. Waarop allen de eed geweigerd hebben af te leggen.
't Groote Jodenkamp bij Hooghalen voor een 1600 menschen, doch dikwijls zitten er veel meer. Dan nog twee kleine kampen, 't eene ten N. van Orvelte, 't andere ten Z. van Westerbork, ieder v. een 150 man. 't Kamp van Hooghalen is een tweede Amersfoort. De melkers v.E., die 's morgens in de vroegte werken in de weiden Ulmere{?} en Westerkampen, hooren het gekerm van de mishandelden. R. zag een trein uitladen, die even voor 't station Hooghalen stilhield. Als pakken werden de Joden er uit gegooid, meisjes en vrouwen zoo goed als de mannen. 't Zijn nederlanders die
{vel 23}
in dit kamp "de orde bewaren".
Groninger, geen Jood, die de Joden voorthielp, werd gesnapt, ingepikt en naar Amersfoort gebracht, waar men hem in een hondehok aan de ketting legde. Op het hok kwam te staan: "Judenhund" en hij moest voor iedere D. die voorbij kwam, blaffen. Weigerde dit, doch een karwats dwong hem er toe. Bleef al de weken dat hij er was, in zijn eigen vuil liggen. Kwam tenslotte thuis met zijn zenuwen geheel van streek en schrikt weg van ieder D. uniform, maar is vervuld van een onbluschbare haat.
"Boer" Kool, de nieuwe burgemeester van Gieten, kon daar geen huis krijgen, zoodat hij verplicht was om in deze barre winter iederen dag van zijn huis in 't Witte Veen naar Gieten te gaan. In een grasgroene auto. Men noemt hem: Boerenkool en zijn vrouw wordt de Bloemkool genaamd. Deze "boer" heeft in Indië een betrekking bij de Cultures gehad.

 

Terug naar bladzijde 79

Terug naar de inhoud

Naar bladzijde 81