Valom
27 mei 1945.
Beminde
zwager Piet, zus en kinderen,
Met
deze bericht ik u dat wij u kaart ontvangen uit Winssen,
en daarvoor onze oprechte dank. Ik zie Piet, dat gij bij
mijn huis geweest bent te Groesbeek, als ge er nog eens
komt, neem mee van ons, al wat ge maar mee kunt nemen, wij
zijn er u dankbaar voor. We hebben bericht gehad van onze
Jan uit Uden, Cath uit Overasselt, Truus uit
Overasselt, en Beth uit Cranenburg, geëvacueerd ook te
Overasselt. Gisteren 26 mei dan ook van u, zoals wij
gezien heben kunnen we bij u in Winssen komen, als we een
keer terug kunnen, maar we weten nog niet wanneer. Men
moet eerst een vergunning hebben van onze eigen gemeente
(Groesbeek) in Leeuwarden gestempeld door militair gezag,
en dan hier weer in de gemeente Mummerwoude. Zo ziet men
van den os naar den ezel, we zien dus eerst maar een aan.
Ons hele huishoudentje is wel wat veel voor u, voor een
week zou dat wel gaan, maar wie weet hoe lang. Ik had
gedacht b.v. een van onze kinderen bij u, we hebben er u
al eens meer over geschreven, via het rode kruis,
Internationaal, maar die brieven zijn zeker nooit
aangekomen. Zo juist heb ik ook Truus te Overasselt
geschreven, laat Beth, Truus en Kaatje ook deze brief
lezen, want kaarten kan men niet zo uitvoerig schrijven. U
ziet uit deze brief, als je zo uit eigen huis en haard
moet vluchten voor oorlogsgeweld, dan maakt men wat mee,
als men het van te voren wist, zou men het niet kunnen
overleven.
Het
was 17 September in de voormiddag, alles en alles
vliegtuigen, niets dan bombardementen, en één en al
beschietingen. Mijn vrouw Bertha en Liesbeth, waren naar
de hoogmis, parochie Horst, maar die was spoedig uit, heel
de dag hadden wij bij Wim Geurts, op de hei in de grond
gezeten, tegen de avond gingen we naar huis, en 's nachts
ging het tamelijk goed. We werden er paar maal uitgeklopt,
door voorbijtrekkende Duitsers, de revolvers werden op
onze borst gezet, het huis afgezocht of er ook Engelsen
waren. Maandag en dinsdag aanvallen van de Duitsers, er
werd gezegd, dat er van de stad Cleve nog 4 over waren. 9
uren op de hei in de grond gezeten, 9 uren werd er luid op
gebeden, door allen, maar het was zo'n gebulder van het
schieten, dat we elkaar niet verstonden, het was
machinegeweervuur, allemaal granaten, grote en kleine. 'S
avonds weer naar huis, we gooiden alle ledikanten uit de
slaapkamer we gingen plat op de vloer liggen om te slapen,
waar natuurlijk niets van kwam, de ene granaat na de
andere, voor 't huis, op de weg, in de tuin, alles was
één en al vuur en scherven. Ik begrijp niet, dat
we er zo doorgerold zijn, o, Bertha en Piet, de kinderen
schreeuwden het uit; H. Maria, help ons toch. De volgende
zijn we van ons huis weggegaan, we dachten naar zus Coba
te gaan op de Horst, om vandaar uit bij de Engelsen te
komen, doch het haalde niets uit, de moffen joegen ons
terug. Toen we op de weg Groesbeek - Cranenburg kwamen,
moesten we op Cranenburg aan, we kwamen bij Jan Duyghuisen.
Na de middag ging ik weer naar huis, om er nog één en
ander te beveiligen, te halen te melken, te voeren enz.
|