|
Het dagboek Geschreven door Zuster Marie
Joseph
Dinsdag 25 September (1944) kreeg de zijmuur van de kapel een
granaat, zodat er een gat werd ingeslagen van wel ongeveer 2 meter
breed.
Donderdag 27 September (1944) werden ’s morgens in ons
binnentuintje twee Duitsche soldaten zwaar gewond. We hebben ze
verbonden en de gehele dag verzorgd. Tot ’s avonds 20.00 uur in de
duisternis een dokter kwam, en ze naar een lazareth werden vervoerd.
Begin Oktober nog een phosphorgranaat (fosforgranaat)
in de kapel. Reeds begon het gordijn achter het altaar te branden. In
de kapel een dikke zwavelmist. Dadelijk waren eenige Duitschers met
gasmaskers uit het pension toegeschoten om verder gevaar (uit) te
sluiten en het brandje te blusschen.
Zou die toestand nog lang duren ? We wisten het niet ! Toen hebben we
begrepen hoe goed Gods Voorzienigheid is om ons de toekomst verborgen
te houden, want iederen dag leefden wij in de zoete hoop, dat het de
laatste dag zou zijn van angst en vrees.
Vanaf 1 Oktober (1944) was de altijddurende Rozenkrans ingesteld. In de ene (schuil)kelder
begon men het Rozenhoedje te bidden, met litanie (= gebedenreeks van korte aanroepingen
ingezet
door
voorbidder en voltooid door gemeente) en versje na. Begon
de litanie, dan ging een boodschap naar de gang. Deze begon aan het
Rozenhoedje en zond op zijn beurt weer een boodschap bij de litanie
naar de keukenkelder, die dan de eerste kelder weer waarschuwde. Zo
heeft dit gebed, als ons afweergeschut misschien nog menig granaatje
tegen mogen houden. Het kon toch helaas niet verhinderen, dat op
Zondagmiddag 13 Oktober een granaat terecht kwam op het washuis. Door
een binnendringende scherf, werd een jongen die hout hakte voor de
keuken, op slag gedood ! In de gang werd het 15 jarige dochtertje van
de hoofd-onderwijzer (toen
meester Janssen van de Horst) tegelijkertijd een grote
vleeswonde toegebracht, en onze goede Soeur Hubertina, die juist in de
gang liep, werd zwaar getroffen aan het onderbeen, terwijl de vingers
der linkerhand werden versplinterd. Haar werd dadelijk het Heilig
Oliesel toegedient, en nadat het been was afgebonden en in een los
verband was gelegd, moest Hubertina nog enkele uren zonder verdere
hulp blijven liggen, daar ze pas om 20.00 uur in de duisternis kon
vervoerd worden. In die lange pijnlijke uren, mochten wij slechts deze
ene klacht van haar vernemen: “Wat heeft Jesus toch veel geleden
!” Wel bedroefde het haar, ze alleen naar een Duitsch lazareth (Bedburg-Hau
bij Kleef) te moeten, waar zij de steun van onze Eerwaarde Moeder zou
moeten missen.

Klik
op deze link voor meer info over enkele foto's van het verwoeste klooster
Intusschen hadden enkele mannen een wagentje in elkaar gefabriceerd,
waarop Soeur Hubertina en Mientje Janssen, naar Cranenburg (toen
nog met C, na de oorlog met K) zouden vervoerd worden om langs
die weg naar de Roode Kruispost te komen, wegens het grote gevaar. We
deden hun uitgeleide tot aan de straat (=de
Plakseweg dus), waar we hun overgaven aan de zorgen van de
Pater en Mijnheer Janssen met nog enkele jongens, die de beide
gewonden naar Cranenburg zouden brengen. Het was de laatste keer dat
we haar zagen. In het veldlazareth te Betburg-Hau (Bedburg)
is Soeur Hubertina op 7 Januari 1945 overleden, terwijl wij daarvan in
Groenlo (=evacuatie
gebied voor mensen van dat deel van de Horst) eerst op 3
Februari bericht ontvingen. Op 9 Januari (1945) werd zij te
Betburg-Hau begraven. Ze ruste in vrede. Nu nog even verteld, hoe wij
de 4e Oktober doorbrachten, het feest van onze Heilige
Franciscus. Rond half een in de nacht, kwam aanzegging tot evacuatie.
Rond zes uur in de morgen zou men ons komen halen. Dadelijk ging de
Eerwaarde Soeur Superieure met eenige zusters honderden pakjes brood
klaar maken en inpakken. Voor de kleintjes werden beschuiten gesmeerd,
en in de suikertrommel gedoopt. Andere zusters gingen de vluchtzakken
in orde brengen.
|