dan wilden ze ons niet hebben. Dat wisten die heren van het rode kruis wel, daarom gingen ze zelf maar niet mee. Het werd nacht, geen onderdak, en een dag en een nacht al geen eten meer gehad, tenminste niet noemenswaard. Ik vroeg voor mijn kinderen alstublieft een boterham, ik kreeg voor elk een droge snee zwart brood, doch na lang zoeken, mochten we bij een boer komen, we hadden onderdak. Als ge zo iets meemaakt, denkt ge toch bij je eigen, "Eigen haard is goud waard," Op deze plaats zijn we ongeveer vijf weken geweest. Het eten was tamelijk goed, maar in huis was men overal teveel. De vrouw was geregeld onder doktersbehandeling. Opeens ontvingen ze weer inkwartiering van de Duitsers en Russen, met paarden en wagens, toen moesten wij weer weg van hier, waar naar toe? Van hier naar Borculo, Marculo, Nijverdal Ommen. Het laatste is een verschrikkelijke plaats, hier vierden onze kinderen St. Nicolaas, maar sobertjes. Op één van die plaatsen zijn we één nacht geweest, op al die andere plaatsen ongeveer 8 dagen. Toen moesten we weer verder, naar Meppel, Steenwijk, Wovega, Heerenveen, Irnsum, Leeuwarden. Op al die plaatsen die hier aangegeven zijn, sliepen we steeds op vuil stro, in scholen, kerken, leeszalen. In Leeuwarden moesten we voorlopig blijven, om eerst gereinigd te worden. Wie zou ooit gedacht hebben zoiets te moeten meemaken. Niet dat we zoveel kopluis of vlooien hadden, want we hadden 't vel bijna van het hoofd gekamd, om toch maar niet van die dingen opgevreten te worden. Het slimste was dat we geen onderkleren meer aanhadden, dat was ons alles van rottigheid van het lijf gevallen. Geen verschoning dat is erg, de kleerluis, die ons in de bovenkleren zaten, dat was meer dan erg. Hier moesten we worden gestoomd in ovens, daar werden we gebakken en gebraden, en dan dat op een rijtje gaan staan wachten. Voor ons was dat niet zo erg, maar voor een zieke vrouw en kleine kinderen, honger en dorst, men mocht niet het rijtje uit, dan kon men weer achter aansluiten. Wij kwamen in een beursgebouw, betonnenvloer, weinig stro, bovenverdieping, zonder dekens, die zaten in de ovens, om de pietjes er uit te stomen. Van hieruit gingen we naar Dokkum, naar onze kwartiergever. We kwamen bij een grote boer, mama, Helga, en mijn persoontje, Hans was bij een bedrijfsleider van een fabriek, daar in hij nog. Beste mensen, tenminste dat gaat heel goed, want een thuis bereiden, da kunnen ze nergens, en dat verlangt men ook in het minste niet.